Informatief artikel nieuwsbrief Stichting Het FlevoLandschap, 15 mei 2001.




Zandbijen in het Kuinderbos

Jeroen de Rond


Wie aan bijen denkt, denkt onwillekeurig aan kasten en imkers, aan zwermen vervaarlijk zoemende werksters die je maar beter uit de weg kunt gaan. Dat onze inheemse bijen eigenlijk een heel vreedzaam karakter hebben kan ieder die daar de tijd voor neemt zelf aanschouwen in het Kuinderbos.


Een voordeel van het wonen in de provincie Flevoland is dat de natuur zich hier nog volop ontwikkelt. Uit een publicatie over de bijen van Nederland in 1999 (Stichting EIS, Leiden) bleek dat de toestand van de bijen zorgwekkend is. Gelukkig kan worden gesteld dat in Flevoland, na een roerige tijd met invasiesoorten, de toestand voor veel bijensoorten begint te stabiliseren. Afgezien van een toenemend aantal soorten zien we op een aantal plaatsen de kolonies nog elk jaar groeien.

In Nederland komen meer dan 300 soorten inheemse bijen voor, de meeste solitair levend. Met uitzondering van de hommels zijn ze niet interessant voor de imkerij of tuinbouw, maar daar tegenover staat dat ze al duizenden jaren aanwezig waren voordat de mens zijn intrede deed. Veel van deze soorten hebben een specifieke relatie met een bepaalde groep wilde planten en zijn voor die planten belangrijker dan de honingbij.

Van half april tot begin juni zijn op de zandige delen van de Noord-Oostpolder grote kolonies wilde bijen te vinden. Het betreft nagenoeg alleen de zgn. zandbijen (Andrena), waarvan de vrouwtjes herkenbaar zijn aan hun neerwaards afgeplatte achterlijf en viltbanden op de kop. Deze bijen halen hun voedsel en het stuifmeel voor hun nakomelingen voornamelijk van wilg en paardenbloem. Enkele soorten houden in het bijzonder van Sleedoorn en de allerkleinsten (± 6 mm.) vinden we ook op klein hoefblad of ereprijs.
Een opvallende soort, die het in de Flevolandse zandige gebieden goed lijkt te doen is de baardzandbij (Andrena barbilabris). Het mannetje is iets meer dan een centimeter lang en geheel wit behaard. Het vrouwtje is een stuk forser, en is op kop en borst roestbruin behaard. Deze soort prefereert voor de aanleg van het nest vrij mul zand, hetgeen inhoudt dat de opening steeds instort en bij aankomst telkens moet worden uitgegraven. Het is een echt gezelligheidsdier dat graag tussen honderden anderen nestelt.

Helaas zijn ook de bijen niet gevrijwaard van het fenomeen parasitisme. Op plaatsen waar zich vrouwtjes van de baardzandbij ophouden zien we dan ook al vrij snel een wat kleinere bijensoort verschijnen met een rood gekleurd achterlijf waarop een aantal bleekgele vlekken. Dit is de bleekvlek-wespbij (Nomada alboguttata), die zich als een heuse koekoek gedraagt. Al vliegend probeert deze koekoeksbij een vrouwtje van de baardzandbij te vinden en volgt haar tot bij het nest. Als de zandbij zich ingraaft blijft de wespbij wachten tot de nietsvermoedende gastheer weer naar buiten komt. Daarna glipt de wespbij zelf het nest in en legt haar eigen ei op de voedselvoorraad van de zandbij. Dat is in de regel een kogelrond balletje stuifmeel, waarmee de bijenlarve zich op haar gemak kan voeden, tot ze zich inspint en als pop het volgende voorjaar afwacht.
Na dichtgroeien van de habitat, waardoor deze voor de bijen ondoordringbaar wordt, zouden delen van deze pleisterplaatsen eventueel kunnen worden omgeploegd of bij voorkeur in de nabijheid nieuwe zandvlakken worden aangelegd. Door de nestplaatsen verder niet te verstoren en de waardplanten in stand te houden kunnen we deze wilde bijen nog lang in Flevoland bewonderen.